In Bierbeek staan veel machtige vierkanthoeven. Tijdens de Open Monumentendag van september 2023 kon je een aantal van deze boerderijen bezoeken, dewelke vroeger afhingen van de cisterciënzerorde.
Landbouw vroeger
Op onze vruchtbare leemgrond wordt al eeuwenlang aan landbouw gedaan. Dat was al zo vóór de Romeinen onze streek koloniseerden. Vanaf het ontstaan van het leenstelsel in de 9de eeuw tot in de 18de eeuw waren het vooral de rijke heren en de abdijen die de landbouwwerkzaamheden organiseerden en de opbrengsten kregen van akkers, bossen en weiden. De arbeid zelf werd uitgevoerd door een groot aantal lijfeigenen en horigen. Dat waren boeren die op het land van hun heer moesten wonen en werken. Zij woonden in beschutting van de vierkanthoeven of in kleine dorpen in de buurt.
De boerderijen van Villers-la-Ville
In het zuiden van het hertogdom Brabant bevond zich sinds 1146 een beroemde abdij van de cisterciënzers: de abdij van Villers-la-Ville. Buiten de muren van de abdij, maximaal op een dagreis afstand, bevonden zich grote abdijhoeven, de zgn. grangiae. Er wordt geschat dat deze in de XIIIe eeuw zon 10.000 ha grond omvatten, verdeeld over vier kwartieren: Villers zelf, Mellemont (bij Perwez), Schoten (bij Antwerpen) en Velp. Dit laatste omvatte de schenking van Willem I van Bierbeek, die grote landerijen aan de oostelijke rand van zijn domein in 1190 aan de abdij schonk (zie hieronder).
De abdij van Villers had naast de Blauwschuur, het Wilderhof, het Bordingenhof, het Schoetenshof en het Katspoelhof ook nog een pachthof in Bossut en een watermolen in Roosbeek in bezit. In Leuven bezat de abdij een college in de huidige Vaartstraat, waar nu het Rijksarchief gevestigd is.
Beheer van de bezittingen
Voor de uitbating van hun domein beschikten de cisterciënzers over een degelijk administratief kader. Het beheer lag in handen van een kloosterling, de maior cellararius en de boerderijen zelf stonden onder leiding van de magister grangiae.
De abdij had op de Blauwschuur een belangrijk landbouwcentrum, de Grange de Fleppe of de schuur van Velp. De opbrengst (in natura) van de tienden van vele dorpen in de omgeving werd ondergebracht in een reusachtige schuur, die men de Duivelsschuur en later de Blauwschuur noemde.
Het cartularium
Hiernaast had de abdij van Villers-la-Ville nog een belangrijke troef, nl. een rijk schriftelijk archief. Dit is bewaard gebleven en beschrijft nauwkeurig de geschiedenis van de abdij en haar aanhorigheden. Daarbij vallen vooral de zeven cartularia op, verzamelingen van gekopieerde charters en overeenkomsten, die samen meer dan 1000 akten bevatten. Deze worden bewaard in het Aartsbisschoppelijk Archief in Mechelen. Ook het cijnsboek uit 1272 is bewaard gebleven.
In dit Cartulaire de Velp, tomus primus, oorkonde V vonden we ook de overdracht van de gronden van Velp (1195).
In het rode kader kan je lezen curti de Belphaï (dat is de eerste naam van de Blauwschuur).
Vertaling van de tekst bovenaan: Bevestiging van H(endrik), hertog van Lotharingen, over de schuur van Velp en het eigengoed van W(illem) van Bierbeek.
Andere abdijen
Ook andere abdijen hadden eigendommen in groot Bierbeek. Zo was er de abdij van Hertogendaal – Valduc in Hamme-Mille, ten zuiden van het Meerdaalwoud. Dit was vroeger een klooster van vrouwelijke cisterciënzers, die een groot aantal bosrechten hadden in het Meerdaalwoud en ook het Rachierhof in bezit hadden. Later erfden zij van Villers ook het Schoetenshof.
Een andere cisterciënzerinnenabdij was die van Maagdendaal in Oplinter. De zusters kregen het tiendenrecht (een soort opbrengstbelasting) op alle gronden van de heer van Opvelp. Zij mochten er de pastoors aanduiden en bouwden ook de pastorie. Deze abdij bezat ook gronden op Molensteen en op Weterbeek.
Meer info over de cisterciënzers en hun kloosters vind je in de onderstaande pdf-bestanden.